woensdag 29 maart 2017

De getallen in de poëzie (2)

"Twee en twee vier, vier en vier acht, acht en acht is zestien...." Iedereen herinnert zich iets dergelijks uit de schooltijd. "Herhalen!  zegt de meester". Gevangen vogeltjes in de kooi van de meester. "Maar daarbuiten vliegt de liervogel voorbij", met zijn prachtige pluimage. De grote, vrije vogel. "Red mij", roept een vertwijfeld kinderstemmetje,  "red mij, speel met mij, vogel". En het deurtje van de kooi springt open en daar zijn ze allemaal de ondeugende vogeltjes.

Alle attributen van het op-school-zijn, keren terug tot hun natuurlijke staat. Er wordt niets opgeteld en met dat optellen zou je tot in het oneindige kunnen doorgaan, maar ontbonden. En dat gaat gauw genoeg: "de muren van de klas brokkelen langzaam af", "de ruiten worden weer zand", "de inkt water", "de houten banken bomen", "het krijt rotskust"en de penhouder wordt weer de vleugel pen van een vogel. Alles is anders geworden en "zestien en zestien is niets en vooral geen twee-en-dertig".
Wèg zijn de getallen, weg is de meester. Er is alleen de zalige vrijheid, de àndere wereld, waarin de getallen hun greep op het kind hebben verloren. We weten dat het zo niet hoeft te gaan (zie ook het blog: "Tafelmuziek: zingend tafels leren"), maar de jacht op prestaties verminkt de spontane creativiteit van het kind.

O wee als er een vier op het rapport staat voor rekenen...  alsof de toekomst uit louter cijfers bestaat.

Maar een oude Bretons spreekwoord zegt:

Poëzie is sterker dan het sterkste ding:
sterker dan het kwaad,
dan het vuur,
dan de storm.

Uit: Uitzicht en vergezicht....
Bea Kloosterman
   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten